In de afgelopen weken was het faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen en het Slotervaartziekenhuis veelvuldig in het nieuws. Nieuws dat de gemoederen bezighoudt. Maar hoe erg is dat eigenlijk?
Bij deze overpeinzing denk ik met een glimlach terug aan het gesprek dat ik afgelopen weekend had op de bank thuis, waarbij het gesprek begon met de stelling dat het toch schandalig was dat we in Nederland ziekenhuizen sluiten en het gesprek eindigde met de vraag of het sluiten van een aantal ziekenhuizen mogelijk meer het begin is van een oplossing dan een probleem.
Dat ziekenhuizen in de Flevopolder en Amsterdam op omvallen stonden, verbaasde velen. Op sociale media krijgt de marktwerking in de zorg de schuld: hoe kunnen zorgverzekeraars ziekenhuizen failliet laten gaan?
De zorgverzekeraar laat hierover weten dat de ziekenhuizen veel minder behandelingen verrichtten dan afgesproken. Omdat het aantal patiënten achterbleef, waren de ziekenhuizen per behandeling duurder dan anderen. Daarbij stonden de IJsselmeerziekenhuizen onder verscherpt toezicht van de inspectie, die zich zorgen maakte over de kwaliteit van de zorg en de veiligheid. Ook bij het Slotervaart was onrust en stapte de bestuursvoorzitter op. Gezondheidseconoom Xander Koolman ziet dat zowel het Slotervaart als de ziekenhuizen in de Flevopolder niet is gelukt hun toegevoegde waarde duidelijk te maken.
Toch zijn de situaties van de ziekenhuizen zeer verschillend. In Amsterdam is sprake van overcapaciteit: het barst van de ziekenhuizen, zo stelt Koolman. “In mijn vakgebied wordt uitgegaan van de wet van Roemer: a built bed is a filled bed (‘een gebouwd bed is een gevuld bed’). Als er overcapaciteit is, dan wordt die ingezet om behandelingen aan te bieden, waarvan onduidelijk is of ze resultaat opleveren.” In de Flevopolder is sprake van overcapaciteit op een andere manier. Immers in de minder dichtbevolkte omgeving van de polder is er, kijkend naar de bereikbaarheid en de aanrijdtijd ruimte voor een ziekenhuis. Echter kijkend naar het aantal bewoners dat hier gebruik van maakt, is dat te klein om een volwaardig ziekenhuis te kunnen runnen.
Maar hoe erg is dat eigenlijk? In hoeverre is het een probleem om iets verder te reizen voor een kwalitatief goede behandeling door zorgprofessionals die dat veelvuldig doen? In hoeverre is het een probleem wanneer behandeling waarvoor patiënten nu naar ziekenhuizen gaan worden vervangen door e-health oplossingen in de woonomgeving van de patiënt? Is dit probleem niet meer een oplossing en mist hierin niet vooral de voorlichting en communicatie met patiënten en bewoners? Immers, wanneer patiënten de mogelijkheid wordt geboden om kwalitatief goede behandelingen te ondergaan in een ziekenhuis verder weg, blijkt dit voor velen een gemakkelijke keuze. Wanneer patiënten het aanbod krijgen om e-health technieken thuis te gebruiken en daardoor polikliniek en laboratorium niet hoeven te bezoeken, blijkt ook deze keuze eenvoudig.
Met deze achtergrond informatie stel ik, tijdens het gesprek thuis op de bank, dan ook de vraag hoe erg is het eigenlijk als een ziekenhuis sluit. En daarbij geef ik dan ook de toelichting dat ik bij sluiten van ziekenhuizen spreek over wat minister Bruins noemde “de stapel stenen”. Immer voor de helderheid in deze discussie is het goed om het onderscheid te maken tussen het zieken-huis (de stapel stenen) en de zieken-zorg of -behandeling. In hoeverre is het nodig om alle zieken-huizen te handhaven voor toegankelijke, bereikbare en kwalitatieve zorg en behandeling? Of kunnen we ons beperken tot centra in de regio waar patiënten terecht kunnen voor eenvoudige poliklinische ingrepen en bieden we de complexere zorg en behandeling in gespecialiseerde centra op iets grotere afstand en maken we daarnaast volop gebruik van de technische mogelijkheden om thuis behandeling en diagnostiek te doen. En laten we daarbij de (potentiele) patiënt, wij dus, de eerlijke en volledige informatie geven om dit gesprek niet alleen op sentimenten te voeren.
Kortom; niet een probleem, maar het begin van een oplossing en een waardevol gesprek.
Wilma Koch